Drie grondvormen van samenwerken
Allianties, netwerken, platforms, verbanden, stuurgroepen, initiatieven, interdisciplinaire teams, programma’s, communits, werkgroepen; we werken op vele manieren samen over de grenzen van teams en organisaties heen. Wat hebben al deze samenwerkingsvormen gemeen en waarin verschillen ze? En wanneer kies je voor welke vorm? In dit artikel lees je over de kenmerken van drie grondvormen van samenwerken.
Bewuste keuze
In de praktijk starten samenwerkingen vaak zonder bewust nagedacht te hebben over hoe de partijen zich tot elkaar verhouden, wat ze van elkaar verwachten en welke vorm het beste past. Het kan zomaar de meeste gebruikelijke samenwerkingsvorm worden, terwijl er andere vormen zijn die wellicht beter passen. Maar nog vaker blijft de vorm en rol van de betrokken partijen daarbinnen onduidelijk en telkens wisselend, waardoor een team of organisatie geen betrouwbare samenwerkingspartij is. Uit onderzoek blijkt dan ook dat partijen die goed communiceren over en bewust kiezen voor een vorm en rol waarin zij willen en kunnen samenwerken effectiever zijn. Dat voorkomt verkeerd gewekte verwachtingen (“ik dacht dat wij mee mochten beslissen”), spraakverwarring (“samenwerken betekent toch gelijkwaardigheid?”) en frustraties (“waarom hakt niemand knopen door!”).
De vier belangrijkste criteria voor een keuze in de samenwerkingsvorm zijn de kenmerken van:
- de opgave en de mogelijke oplossingsrichtingen,
- de eigen organisatie,
- de samenwerking en
- de context.
Is jouw organisatie bijvoorbeeld gewend aan het vervullen van een sturende rol, dan zal het vermoedelijk lastiger zijn om een gelijkwaardige of spontane samenwerkingsvorm aan te gaan met andere organisaties. Is er bijvoorbeeld sprake van een infrastructurele opgave waarbij al jarenlang één bepaalde partij dominant is in die sector, dan zal het ook lastiger zijn om een gelijkwaardige of spontane samenwerkingsvorm te hanteren. In de culturele sector waarbij veel dingen op goed vertrouwen en op basis van de aanwezige energie gaan, zal het mogelijk juist lastiger zijn om juiste een formelere, sturende samenwerkingsvorm te kiezen.
In een literatuurstudie van publicaties geschreven in de periode van 1969 tot 2020 zijn 40 ordeningen in samenwerkingsvormen geanalyseerd. Daarnaast zijn vele evaluaties van samenwerkingen vergeleken en hebben 1.000 respondenten online vragen ingevuld over hun samenwerking. Op basis hiervan zijn drie grondvormen van samenwerken onderscheiden met elk drie rollen en met elk eigen kenmerken en interventies. Deze worden hieronder beschreven. De ene is niet beter dan de andere, maar de ene vorm kan wel beter passen dan de andere.
Directief: gestuurde samenwerkingsvorm
In een directieve of gestuurde samenwerkingsvorm heeft één partij (de regisseur) een uitgesproken ambitie en (grotendeels) de middelen voor de realisatie ervan. Deze uitvoering raakt echter anderen (de stakeholders) in hun belangen, die als gevolg daarvan graag betrokken willen worden. De regisseur voelt de urgentie om met de opgave aan de slag te gaan en bepaalt of bespreekt wie onder welke voorwaarden betrokken wordt.
Daarbij is er meestal sprake van een onderlinge machtsverhouding tussen de betrokken partijen, die de mate waarin stakeholders een rol krijgen beïnvloedt(de positie van een gemeente, zorginstelling of energiebedrijf is bijvoorbeeld vaak sterker dan die van de betrokken bewoners, patiënten of klanten). Vaak begeleidt een projectleider, stakeholdermanager of omgevingsmanager de vorming van deze samenwerking. Deze samenwerkingsvorm kan ook door een partij gefaciliteerd worden die het belangrijk vindt dat de ambitie gerealiseerd wordt, maar niet zelf aan het stuur zit. Bijvoorbeeld wanneer een energiebedrijf als regisseur een warmtenet wil aanleggen, kan de gemeente of provincie faciliteren.
Deze vorm kies je als er al een oplossingsrichting gedefinieerd is en er een hiërarchie tussen de partijen is. Deze vorm is bijvoorbeeld geschikt voor opgaven die vanuit een specifieke organisatie gewenst zijn en ook voor een groot deel door die organisatie bepaald en betaald kunnen worden. Het aanleggen van een nieuwe weg of nieuw warmtenet, of het terugdringen van het aantal jongeren in de bijstand zijn voorbeelden van opgaven die in deze vorm zouden kunnen worden aangepakt. Het voordeel is dat de sturende of regisserende partij op een gestructureerde manier kan sturen op een breder gedragen opbrengst die sneller en beter tot stand komt dan zonder samenwerking het geval zou zijn. Het proces wordt gestructureerd en ondersteund met participatie- en besluitvormingsmomenten. Het is de regisseur die de verschillende belangen weegt, de koers bepaalt en uiteindelijk de knoop doorhakt rond bepaalde keuzes. De stakeholders krijgen binnen het proces de ruimte om hier invloed op uit te oefenen.
Met deze vorm is in de praktijk al veel ervaring opgedaan, maar er is ook nog veel winst in te behalen. Lees hier over zestien vuistregels voor het betrekken van stakeholders in deze samenwerkingsvorm. En voor een goede voorbereiding kun je een analyse maken met behulp van deze issue/stakeholderkaart.
Collectief: gelijkwaardige samenwerking
In een gelijkwaardige of collectieve samenwerkingsvorm zijn partijen complementaire partners die elk iets te halen en te brengen hebben rond een gezamenlijk gevormde ambitie. De partners zien als individuele partijen en als groep voordelen in de ambitie en voelen zich allen eigenaar van de opgave en de samenwerking. In de vormgeving van de samenwerking kan een programmamanager, alliantiemanager of procesbegeleider een centrale rol spelen. De collectiviteit is in deze samenwerkingsvorm groter dan bij de andere vormen. Elke organisatie geeft een deel van de autonomie op, in het vertrouwen er meer voor terug te krijgen. De keuze voor de partners is dan ook een belangrijk moment. Deze samenwerkingsvorm is geschikt wanneer geen van de partijen het voor het zeggen heeft en zij wederzijds afhankelijk zijn om hun doelen te bereiken. Bijvoorbeeld bij opgaven als het verminderen van files, het verbeteren van de gezondheid van een bepaalde doelgroep of het regionaal uitwerken van de energietransitie.
Deze samenwerkingsvorm kan ook door een partij gefaciliteerd worden die het belangrijk vindt dat de ambitie gerealiseerd wordt, maar die niet zelf als partner wil instappen. En ook in deze samenwerkingsvorm kunnen er anderen (stakeholders) zijn die effecten van de ambitie ondervinden en goed betrokken willen worden. Hoe meer divers de partners zijn, hoe groter de complementariteit. Dit maakt het echter ook lastiger om elkaar goed te begrijpen. Partijen moeten bereid zijn zich kwetsbaar op te stellen. Onderlinge concurrentie ondermijnt de samenwerking. Tussentijds evalueren is daarom belangrijk om te kijken of de samenwerking nog voldoende effectief is. Bij een vitale samenwerking ontstaat steeds meer een gezamenlijke manier van denken en werken. De geboekte opbrengsten worden niet door één van de partijen geclaimd. Juist het delen en vieren van resultaten geeft de samenwerking energie.
Zestien succesfactoren zijn bepalend voor het succes in deze samenwerkingsvorm en behulpzaam bij het opstarten en tussentijdse evalueren. Een goed startpunt is het voeren van een gesprek aan de hand van een halen/brengenkaart. Daarmee wordt scherp hoe de belangen en bijdragen van de afzonderlijke partijen kunnen optellen tot een realistische, gezamenlijke ambitie. Hier lees je een voorbeeld van hoe de kaart is ingezet bij het tegengaan van ondermijning op een bedrijventerrein.
Connectief: spontane samenwerking
In een connectieve of spontane samenwerkingsvorm start een pionier vanuit een persoonlijke drive een beweging waarbij anderen op hun eigen manier en voorwaarden deelgenoot van kunnen worden. Het is een samenwerking van hechtere en lossere relaties van telkens wisselende samenstellingen. In deze setting kunnen nieuwe ideeën ontstaan. Vooral doen en zichtbaar maken van acties is belangrijk. Pioniers moeten dan ook in staat zijn om los te laten en elke beweging als een kans te zien. Connectieve samenwerkingen zijn initiatieven die ‘van onderop’ zijn ontstaan. Een voorbeeld is een bedrijventerrein waar ondernemers en beleggers kennis uitwisselen, voorzieningen delen en leegstand voorkomen. Of buren die met kleine activiteiten oude en nieuwe buurtgenoten dichter bij elkaar brengen, of een netwerk van boeren die ook aan natuurbeheer doen. Sociale media helpen om deze netwerken te laten groeien en bewegen. Connectieve samenwerkingsvormen worden vaak gestart en begeleid door initiatiefnemers, sociaal ondernemers of community managers. Ondanks dat het netwerk van iedereen is, zijn zij vaak het gezicht van en de drijvende kracht achter het netwerk. Zij dragen eraan bij dat het vuur ook blijft branden, en de energie die zo bepalend is voor dit type samenwerkingen aanwezig blijft.
De samenwerking heeft geen vooraf bepaalde koers. Een volgende stap wordt pas gezet wanneer de tijd rijp is en niet omdat een deadline nadert. Er zijn geen uitgebreide plannen, vooronderzoeken of planningen. Sommige spontane samenwerkingen zetten zich graag af tegen de huidige systeemwereld, bijvoorbeeld omdat die onvoldoende vernieuwend is. Het is telkens leren en proberen om de energie en voorbijkomende kansen te benutten. Blokkades voor deze samenwerkingsvorm hebben vaak te maken met gebrek aan technische en juridische kennis, geen toegang tot financiering, beperkende regels en protocollen (bijvoorbeeld vanuit de overheid), beperkte toegang tot de grote instituties, te weinig capaciteit, geen toegang tot andere pioniers of tot de media. Een facilitator kan hier bij deze samenwerkingsvorm een cruciale rol in spelen. Dat kan met geld, maar ook met expertise, capaciteit, contacten of media-aandacht.
Sommige organisaties, zoals bepaalde gemeenten, proberen actief een voedingsbodem te creëren waarop pioniers initiatief nemen. Daarbij gaat het niet om een individuele bewoner met een idee, maar om een netwerk van mensen die een idee steunen. Een overheidspartij faciliteert dan niet een persoonlijk belang, maar een breder belang van de buurt, stad of regio.
Deze vorm van samenwerken is passend wanneer persoonlijke drijfveren belangrijker zijn dan formele functies, en beweging belangrijker is dan voorspelbare en meetbare resultaten. Wil je een spontane samenwerking starten en heb je wat houvast nodig? Ga dan op pad met een drijfveren/bewegingkaart.
Schakelen en combineren van vormen
Elk van de drie grondvormen heeft dus eigen kenmerken en voordelen en alle drie zijn nodig om complexe opgaven aan te pakken. Een organisatie zal dus in staat moeten zijn om verschillende rollen in verschillen samenwerkingsvormen te vervullen. Daarbij kan het zo zijn dat een samenwerking spontaan start, maar gaandeweg meer commitment van de partijen vraagt en een overstap naar een gelijkwaardige, collectieve vorm effectiever is. Of dat een samenwerking directief start, maar de partijen veel meer op één lijn blijken te liggen dan gedacht en een gezamenlijke ambitie kunnen formuleren als partners in een collectieve vorm. Ook is het mogelijk om per thema of activiteit verschillende vormen te kiezen en deze te combineren in een samenwerking. Dit vraagt alleen wel goede communicatie waarbij duidelijk is dat de bibliotheek bijvoorbeeld faciliteert in de programmering met initiatieven van anderen, maar regisseert richting de inwonende partijen.
De drie grondvormen helpen je om per opgave te kijken welke samenwerkingsvorm(en) en rol(len) passend zijn en bieden je taal om dit gesprek met de betrokken partijen te voeren. Verwachten zij ook die rol van jou of jullie? En sluit de vorm aan bij de fase van de samenwerking? Deze scan helpt je om je bewuster te maken van de samenwerkingsvorm waarin jullie samenwerken en van de samenwerkingsrol die jij of jouw team/organisatie vervult. Je kunt de scan invullen voor het samenwerkingsverband als totaal of voor deelopgaven of deelgebieden. Dit kan zowel een samenwerking tussen teams als tussen organisaties of coalities zijn. Deze scan kun je op verschillende momenten invullen, zodat het je kan helpen om continu scherp te blijven op de rol en vorm, ook als de context verandert.