Publieke Mobiliteit: samen ongeveer in de goede richting
Steeds meer mensen die slecht ter been zijn, krap bij kas zitten of werken in ploegendiensten, komen aan de zijlijn te staan. Dit komt niet doordat ze geen behoefte hebben aan mobiliteit, maar omdat het aanbod van publieke mobiliteit verschraald.
Steeds meer mensen die slecht ter been zijn, krap bij kas zitten of werken in ploegendiensten, komen aan de zijlijn te staan. Dit komt niet doordat ze geen behoefte hebben aan mobiliteit, maar omdat het aanbod van publieke mobiliteit verschraald. Door efficiencyslagen komen haltes verder van huis te liggen, zijn ritten duurder geworden en rijden lijnen minder vaak buiten kantooruren. De opgave om dit te verbeteren geeft inhoudelijke hoofdbrekens, maar ook nieuwe vormen van samenwerking. In dit artikel laten we zien hoe je door de combinatie van ruimte voor zijpaden én een gezamenlijk richting op de hoofdpaden, tot frisse en bruikbare ontwikkelrichtingen komt. De sleutel zit hem in de bijdragen vanuit verschillende disciplines, in ervaringen van de eindgebruiker en aandacht voor details.
Wat is Publieke mobiliteit?
Publieke mobiliteit heeft de laatste jaren vooral naam gemaakt op het platteland, waarbij de verschraling van het OV, het vervallen van buslijnen, in het oog sprong. Publieke mobiliteit wordt als brede term gebruikt om het gat tussen openbaar vervoer en doelgroepenvervoer (leerlingen-, gehandicapten-, ouderenvervoer) te dichten. Het reguliere openbaar vervoer richt zich op de ‘dikke’ lijnen, waar veel gebruik van gemaakt wordt door bijvoorbeeld forenzen. Dit wordt georganiseerd vanuit de afdeling mobiliteit bij een gemeente of provincie via een concessie (een contract voor een bepaalde periode met een vervoerder). Doelgroepenvervoer kent een diffuser samenwerkingslandschap, waarbij verzekeraars en concessiehouders ook een rol spelen.
In de vier grote steden ontstaat inmiddels hetzelfde gat als op het platteland: steeds meer mensen kunnen niet meedoen door het verschraalde mobiliteitsaanbod. Voor hen worden de afstanden tot haltes te groot, de kosten te hoog en dienstregelingen te beperkt. Dit maakt publieke mobiliteit ook in de steden een belangrijk vraagstuk.
Moedige opdrachtgever
In een verwarrende wereld van verschillende aanbieders, verschillende doelgroepen en mobiliteitsvragen, wordt in gesprekken graag teruggegrepen op het ‘systeem’, de ‘regels’ en de gewoonte om ‘efficiënt’ te werken. Netty Baartman, strateeg op het gebied van mobiliteit bij de G4, (de vier grootste gemeenten in Nederland) koos ervoor om die regels en de gebruikelijke werkwijze los te laten en een open gesprek te starten met een breed scala aan gemeentelijke collega’s. Na jarenlange ervaring merkt zij dat door uit te gaan van de formele kant, de eindgebruiker en praktische oplossingen uit beeld raken. Het middel (voldoen aan de regels) wordt belangrijker dan het doel (mensen helpen die minder mobiel zijn). Zij staat daarom open voor nieuwe, andere benaderingen en vraagt dat ook van de mensen met wie zij werkt.
Samenwerken over grenzen heen
De kracht van publieke mobiliteit zit in het verbinden van professionals uit uiteenlopende domeinen: sociaal, ruimtelijk, mobiliteit, onderwijs en meer. Door uitwisselingsgesprekken tussen de verschillende domeinen te organiseren is de verkokering binnen organisaties in ieder geval tijdelijk afgebroken en is ruimte ontstaan voor nieuwe vormen van publieke mobiliteit. Deze blijken in de eerste plaats een sociale opgave te zijn. De eerste stap is het versterken van het sociale weefsel in wijken. Investeren in nabijheid en het ontwerpen van inclusieve steden is minstens zo belangrijk voor de participatie. Alleen door op alle niveaus – van wethouders tot wijkprofessionals – de handen ineen te slaan, kunnen we bouwen aan een samenleving waarin iedereen mee kan doen en mobiliteit geen belemmering vormt, maar juist een brug slaat tussen mensen.
Denken vanuit de eindgebruiker
Publieke mobiliteit raakt iedereen, maar we kennen de mobiliteitsbehoefte en de obstakels onvoldoende om ervoor te kunnen zorgen dat iedereen mee kan doen. Door de dagelijkse realiteit van Amina, Johan en Noa te volgen – van ouderen tot jongeren, van mensen met een beperking tot werknemers in ploegendienst of in havengebieden – wordt het vraagstuk concreter én complexer. Mobiliteit raakt direct aan leefbaarheid van de stad, eenzaamheid, armoede, duurzaamheid en gezondheid. Door te denken vanuit de eindgebruiker, wordt duidelijk waar de echte behoeften liggen en waar het bestaande aanbod tekortschiet. Maar hoe een beter aanbod te krijgen, is nog een hele puzzel. Een beter aanbod gaat verder dan extra vervoer: ook de fiets, lopen, deelmobiliteit en slimmer plannen van de voorzieningen, kunnen helpen om de wereld voor veel mensen te vergroten. Door de zijpaden van ‘hoe het vroeger was’ of door een conclusie uit te stellen, ontstond ruimte voor nieuwe inzichten. Deze ruimte voorkomt dat we in snelle, verkeerde oplossingen stappen.